Satermieren

Satermieren zijn geen rode bosmieren, maar wel Formica-soorten die een koepelnest maken. De gewone satermier (Formica exsecta) en deuklipsatermier (Formica pressilabris) zijn op elkaar lijkende soorten die iets kleiner zijn dan bosmieren. De gewone satermier is in Nederland vrij zeldzaam en komt voornamelijk in heideterreinen en duinen voor in het noorden en oosten. De deuklipsatermier is nog zeldzamer. De soort komt nu alleen voor in een duingebied bij Den Helder, op Texel, op Terschelling, nabij Hoogersmilde, in de omgeving van Ommen en op enkele plekken op de Sallandse Heuvelrug. Beide vertonen een ernstige negatieve trend en zijn al uit allerlei gebieden verdwenen. Ondanks dat de twee satermiersoorten niet beschermd zijn, zijn ze dermate zeldzaam dat monitoring, bescherming en een uitgekiende terreinbeheer wel degelijk op z'n plaats zijn.

Beide satermiersoorten maken koepelnesten, maar deze zijn kleiner dan van de rode bosmieren en gemaakt van fijner gefragmenteerd plantaardig materiaal, veelal ‘geknipte’ grassen. Koepels van oude nesten kunnen soms wel een doorsnede van twee meter bereiken. Na de bruidsvlucht kunnen bevruchte koninginnen weer in het eigen nest worden opgenomen en veel nesten bevatten dan ook meerdere koninginnen. Door nestafsplitsing kunnen ze zich ontwikkelen tot grote kolonies met honderden koninginnen en vele nesten. Satermieren zijn gemakkelijk te herkennen aan de duidelijk uitgeholde achterrand van de kop, waardoor de kop aan beide zijden een afgeronde hoekpunt heeft. De werksters zijn tussen de 4 en 7 mm groot. Op het Soortenregister is meer informatie te vinden over de gewone satermier en de deuklipsatermier.

gewone satermier

Gewone satermier