Terreineigenschappen

Rode bosmieren leven weliswaar altijd in de buurt van bos of bomen, maar de nesten liggen vrijwel uitsluitend op plekken die een deel van dag door de zon beschenen worden. Open bossen, bosranden en heideterreinen met bomen zijn favoriet. Plekken zonder voldoende opgaande begroeiing, zijn minder in trek. Hier zijn vaak te weinig bladluizen aanwezig voor de voedselvoorziening en de nesten zijn dan blootgesteld aan ongunstige weersinvloeden. De aanwezigheid van naaldbomen is ook gunstig, omdat de mieren de naalden graag gebruiken om het koepelnest te bouwen en omdat deze bomen vaak wintergroen zijn en zo langer bladluizen kunnen herbergen dan loofbomen.

Voor terreinbeheerders geeft deze nestplaatsvoorkeur al allerlei aanwijzingen. In natuurlijke, structuurrijke bossen zijn vaak voldoende leefplekken aanwezig. Bosranden zijn ook belangrijk voor rode bosmieren en het dichtgroeien of verruigen ervan, bijvoorbeeld door de invloed van agrarische activiteiten, leidt tot minder aantrekkelijke omstandigheden. Monotone, aangeplante bossen kunnen door structuurverbeteringen aantrekkelijk gemaakt worden voor rode bosmieren (en allerlei andere dieren). In dit soort bossen zijn langs bospaden vaak ook nog goede leefgebieden voor rode bosmieren te vinden. De aanwezigheid van naaldbomen (soms als ‘te kappen exoten’ beschouwd) kan waardevol zijn.

Een veel voorkomende vraag bij het behoud van oude koepelnesten is of er niet (periodiek) gekapt moet worden om voldoende zoninval op de nesten te behouden. Het is niet altijd verstandig om bomen rondom het nest weg te halen. Koepelnesten zijn kwetsbaar en belangrijke voedselbomen zijn niet altijd gemakkelijk te herkennen, en zo zijn 'ongelukjes' snel gemaakt. Ook kunnen een bepaalde bomen een belangrijke invloed hebben op het microklimaat bij een nest. Bovendien bestaat de kans dat als er bomen gekapt worden de bosbodem erg verruigt en er allerlei groeimogelijkheden voor ruigteplanten (bijvoorbeeld van braam en opslag van Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik) ontstaan; zo worden de omstandigheden voor rode bosmieren er niet altijd beter op. In principe is een grote mierenkolonie goed in staat om het nest te verplaatsen naar een nieuwe plek als de licht- of voedselsituatie ter plekke erg ongunstig wordt. Indien ingeschat wordt dat er in de omgeving geen mogelijkheden zijn voor de kolonie om heen te trekken, dan kan overwogen worden om bomen weg te halen op niet al te grote afstand van het huidige nest, in plaats van rondom het nest. De stobben van de gekapte bomen kan men dan het beste laten staan. Door deze werkwijze kan de kolonie zelf beslissen of zij hun nest naar deze plek zullen verhuizen of dat ze toch op hun oude stek blijven.

Een opsomming van beheermaatregelen staat elders op deze website. Tijdens de cursus 'Rode bosmieren in de dagelijkse beheerpraktijk' wordt uitgebreid ingegaan op de bescherming en bevordering van deze insecten.

Nest onder Kaukasische spar